Verhalen uit diverse vogelbladen
Onderstaand vindt u een aantal verhalen die zijn overgenomen uit een aantal vogelbladen waaronder het blad Vogelvreugd van de Algemene Bond.Ik heb getracht om zover mogelijk de bron te achterhalen en te vermelden bij te verhalen.
De Belgische Waterslager
Het artikel dat U nu gaat lezen, verscheen op 25 juli 1912 in het « Officieel orgaan der Belgische Federatie » en werd geschreven door de stichter van de federatie: dhr. H. Thijs.Om U in de geest van toen terug te plaatsen, heb ik gemeend er goed aan te doen ook de spelling en schrijftrant van vóór de eerste wereldoorlog te bewaren.
Het is een uniek stuk waterslagersproza uit de pioniersjaren van onze federatie en zal aan menig waterslagerkweker van heden een flinke brok kennis bijbrengen over het ontstaan van zijn liefhebberij.
Tielens Marcel - april 1970
BELGISCHE WATERSLAGER EN MECHELSE ZANGKANARIEVOGEL
Hoe menigmaal reeds werd hier en elders de vraag geopperd, hoe dikwijls persoonlijk aan mij diezelfde vraag gesteld.
Wat verstaat men door Belgische Waterslagers en welk verschil is er tusschen hem en den Mechelschen Zang kanarievogel ?
Zijn dit twee verschillige rassen?
En zoo ja, wat is er met eene kruising van beide te bereiken?
Is er voordeel van die kruising te verwachten en langs welke zijde gaf die kruising (want die is al lang en veel beproefd) de beste resultaten ?
Bovenstaande vragen zijn, de eerste uitgezonderd, moeilijk te beantwoorden en aan veel kritiek blootgesteld: zulks zal elk bevoegd sportvriend met mij wel willen inzien.
Daarop antwoorden gaat ook niet in een paar regels en wij zullen ons veroorloven het antwoord in uitgebreiden zin te behandelen.
Wij zullen elk onderdeel, den aard en de natuur dezer vogels aanbelangend, afzonderlijk bespreken om het den lezer gemakkelijk te maken zelf een oordeel te vellen.
Op de eerste vraag : « Wat verstaat men door Belgische Waterslagers », is in dit blad en in meer andere vakbladen van binnen- en buitenland reeds voldoende geantwoord met artikels, daarover geschreven door de heeren B. Peleman, Stapff en Delvaux.
In stede van hier in herhaling te vervallen, verwijzen wij den lezer naar bedoelde artikels, verschenen in den loop van den vorigen jaargang der « De Kanarie » en der « Allgemeine Kanarienzeitung ».
Dit gezegd, vatten wij het tweede lid der eerste vraag aan. Lang voor het ontstaan der Belgische Federatie van Kanarieliefhebbers, werd door velen gemeend dat Belgische Waterslagers en Mechelse Zangkanaries twee gans verschillende rassen zijn, omdat zowel in postuur als in pluim en zang, een wel merkbaar verschil is waar te nemen.
Komen die onderscheidelijke verschillen nu voort uit de afwijkingen van de kultuursystemen; dit zal later blijken.
Het ontstaan der Belgische Federatie is een keerpunt geweest in het Waterslagerssport.
In Antwerpen en in Mechelen werden proefnemingen gedaan, maar elk kweeker verzweeg wat hij had ondervonden en zoo leverden die proefnemingen géén nut op voor 't algemeen.
Sedert de B.F. meer organisatie tusschen de kweekers in 't leven riep, is ook meer de aandacht gevestigd op de uitslagen der proefnemingen.
Wij zullen verder in dit stukje den eenen vogel « Waterslager » en den anderen « Mechelsche Vogel » noemen ter wille van de duidelijkheid en het gemakkelijk verstaan onzer mening.
Laat ons eerst zien van waar onze vogels afstammen, hoe zich dit ras vormde en beschrijven wij naderhand den zang der twee in kwestie zijnde vogelrassen.
Vele, vele jaren reeds zijn deze vogels hier te lande gekend en voor men er toe overging meer den zang te verfijnen en te veredelen, werd hij het meest geteeld om zijn pluim en lichaamsbouw.
In de eerste helft der vorige eeuw had men hier vereenigingen van Postuurvogels en van zogenaamde « geëmailleerde », maar van vereenigingen waarin de zang de hoofdstrekking was, vinden wij nergens een spoor.
Postuur en pluim werden geteeld maar beide rassen zijn, wij weeten het al te wel, zonder eenige waardeerbare zang eigenschap.
Naar het gezang werd dus niet geluisterd en wij kunnen er niet uit afleiden dat weinige of geene kweekers te dien tijde den zang, althans niet den schoonen zang, kenden.
Men wist niet hoe het aan te leggen om den zang te verbeteren en naar de pluim kweeken baarde ook minder zorg.
Ziehier ten andere wat een paar weken ons lid B.P. voorlas uit een alleszins merkwaardig werk, door Mr. W. Kluhs, in het Duitsch over onze vogels geschreven.
« De kanariekweek bestaat in België minstens zolang als in welk andere Europeese staat, want de kanarievogel werd over Holland, dat toen ten tijde de heerschappij op zee bezat, al van 350 jaar geleden, in België ingevoerd; sedert zoowat 100 jaar geleden bestonden in Brugge, Gent, Brussel, Antwerpen en andere steden vereenigingen, die jaarlijks min of meer prachtige prijzen op hunne tentoonstellingen uitschreven.
Foutvrije vogels dezer afzonderlijke vormkanaries (Postuurvogels) vonden steeds afnemers aan zeer hoge prijzen.
Men betaalde middelklasvogels 50 Mark, betere en de beste van 100 Mark tot 400 Mark het koppel.
Van ten halve de jaaren '30 ten halve de jaaren '60 der vorige eeuw trokken handelaars uit de Harz. (Duitschland) hunne kanaries op den rug dragend, naar Holland.
De voornaamste onder deze handelaars waren Reiche, Müller, Schrödemr en vrouwe Dölitzsch, Kanaries met nachtegaaltoeren, waartusschen glük en kollertoeren in prachtig uitgevoerd, vertegenwoordigd waren, kwam door bemiddeling dezer handelaars in Holland en België.
En terwijl in gevolge de veranderingen der zangmoden, dergelijke vogels stilaan verdwenen, hechtte men zich aan zulk nachtegaalachtig gezang, vooral in België, taai vast... » Tot daar de heer Kluhs.
Uit dit stukje geschiedenis blijkt dat het behartigen van den zang in België eerst aanving omstreeks de helft der 19de eeuw. Het kweeken van pluim- of sierkanaries, verminderde naarmate de teelt der zangkanaries toenam.
Te Mechelen waren toen, zoowel als te Antwerpen, vele kweekers.
Elk trachtte op eigen onderneming door kruising met harzervogels, zijn ras te verbeteren.
De zwaartste klokkende waterslag trof men aan bij de kwekers in Steendorp, een gehucht, thans gemeente op den linkeroever der Schelde ten zijden van Rupelmonde.
Deze vogels waren beduidend grooter en breeder dan de kanaries van de andere kweekcentrums, en door de kruising met de Steendorpsche vogels aan te houden, bleef de klokkende waterslag in Antwerpen terwijl hij elders, zelfs in Steendorp verliep en teloor ging.
De Belgische Waterslager onderscheidt zich van de Mechelse Zangkanarie, niet alleen door zijn gezang, maar ook door zijne gestalte.
De Waterslager is groter van bouw, lichter van pluim en, in tegenstelling met de Mechelse Zangkanaries, vindt men zelden gevlekte vogels tussen de Waterslagers.
We willen nu niet beweren dat de Mechelse vogels allemaal klein zijn, want men treft er ook wel groteren tussen, maar in 't algemeen zijn de Waterslagers groter van stuk dan de Mechelse.
Integendeel vertoont zich doorgaans een aanvalliger hooggeel vederkleed dat door velen, die ook wel waarde aan de kleur hechten, boven het strogeel wordt verkozen.
De Waterslagers zijn zeker 90 % strogeel van kleur.
De Waterslagers zijn mak, niet mensenschuw en uiterst zanglustig.
Zij zingen veel, bij valavond als bij daglicht en storen zich niet aan beweging noch drukte in de kamer waar zij verblijven.
De Mechelse vogels integendeel zijn schuw van aard en veel minder zang lustig dan de Waterslagers.
We geloven echter dat het hier aangehaalde verschil meer het gevolg is van de behandeling en opleiding, dan wel een wederzijdse afwijking in de aard der vogels.
Maar 't is een feit dat het kenmerkende verschil tussen de twee besproken vogel rassen bestaat en dit dient hier te worden vastgesteld.
Het voornaamste onderscheid tekent zich echter af in de zang.
Het ligt niet in onze bedoeling hier toontje voor toontje van 't lied der twee zangrichtingen te beschrijven; trouwens zulks ware een totale onmogelijkheid, want het onderscheid in hun gezang is al te groot, daar de zangwijze der vogels van elke liefhebber zou moeten beschreven worden en dit is eenvoudig niet doenlijk.
Wij zullen ons daarom bepalen bij het bespreken der bijzonderste, goed van elkaar te onderscheiden eigenschappen en dit wel zo bondig mogelijk.
Bij gebeurlijke kritiek is 't nog wel tijd genoeg dieper op de zaak in te gaan.
De Waterslager onderscheidt zich aanstonds door zijn alles overtreffende klokkende, zijn diepe, metaalklinkende bollende waterslag; beiden zo verrukkelijk schoon, dat de toehoorder nog op de op hem gemaakten indruk verkeert als het reeds ganse lied ten einde is.
De verleiding door die toer teweeggebracht is zo groot dat menig liefhebber hem daarom alleen wil hebben, al brengt de vogel ook nog een of twee fouten.
De andere soorten waterslag, hoe prachtig van aard en uitvoering ook, blijven steeds beneden de waarde van de zo glanzende Kloek of Bol, en moeten als onvermijdelijk gevolg der kruising worden beschouwd.
Bij de edele Waterslag hoort men dikwijls dat hij fluittonen als ophaal bezigt en dat hij zijn waterslag bijna altijd laat volgen van op en afgaande trage soeten.
Opmerkelijk is het dat sommige vogels in plaats van Soet, tsoet uitspreken, en dat de ene die toon véél dieper en schoner brengt dan de andere.
« Knar of knor », alhoewel rond, diep en krachtig, klinken minder metaalachtig dan we wel wensen en deze toer treft soms wat hard het oor.
Ook de « chor » is wel wat harder dan bij de Harzervogels, maar blijft niettemin een zeer te waarderen edeltoer.
Die toer is zo sterk, (en welluidend sterk) dat men nooit zo'n geluid van een zo schijnbaar zwak dier zou vermoeden.
De staaltonen zijn diepklinkend, traag, zeer metaliek en tweekleurig, wat ene zeer harmonieuze uitdrukking aan deze prachttoer bijzet. De Waterslager brengt hem wezenlijk schoner dan de nachtegaal.
Zijne beltonen, langzaam uitgebracht en diep klinkend van aard, laten zich gaarne aanhoren en maken de beste indruk.
Er zijn haast geen waterslagers zonder beltonen, maar die tonen verschillen van broederij tot broederij.
Men mag zeggen dat de beltonen algemeen zijn en 't is wellicht daarom dat er zo weinig moeite wordt aangewend om ze te verbeteren.
Daar we nu toch de tonen aan 't bepalen en beschrijven zijn, kunnen wij niet nalaten ook een woord te zeggen over het zo schone zangstuk der Waterslager : de Fluiten.
Hoe trager langzamer, (op zichzelve) aangehouden, de vogel de fluiten brengt hoe verleidelijker zij klinken.
Nu, onze vogels brengen de fluittonen traag en zacht, maar nog eens gezegd het ene individu. al schoner dan het andere.
Men treft vogels aan die fluittonen zo hol geven, dat ze ons aan de woettonen doen denken en dit geeft wel eens aanleiding tot het verkeerdelijk benamen.
Bij vergissing worden dit prachtige fluiten wel eens « Woeten » geheten.
Hier al de overgangstonen te beschrijven zou ons al te ver leiden.
Als de overgangstoon hebben vele vogels een min of meer schrille opaal, 't zij « riet » of een scherpe zwier, soms ook een hoge klingel.
Die overgangen baren ons, zangliefhebbers niet weinig kommer; wij trachten met al de verlangens onzer vogelaarsziel, onophoudelijk naar een zachte, welluidende overgang en die schijnt niet veel lust te hebben ons zo eens aangenaam te komen verrassen of beter, ons eindelijk te willen bevredigen.
Die overgang, wanneer hij zo wat hard of schril tusschen al dit zachte harmonieuze wordt ingeworpen, klinkt daar als een valse noot, die de fijnkenner van edelzang uiterst onaangenaam aandoet, ja, hem bij 't aanhoren als een griezeling door 't lichaam jaagt, hem een zucht van spijt doet lozen en hem bedenkelijk 't hoofd doet schudden ... en ... maar immer meer en meer zijn verlangen wordt geprikkeld naar de « fluitenrol » of de « belrol » als overgang.
Want er zit in onze Waterslagers een fluitenrol.
Deze wonderschone toer wordt hoog gewaardeerd om zijn treffende schoonheid, maar daarenboven nog om het feit dat hij, als overgang gebracht, de schrille ophaal vervangt en daardoor het kanarielied overgrote meerwaarde bijzet.
Dit kan worden ook gezegd van de « belrol », alhoewel de fluitenrol er boven te verkiezen is en als toer en als overgang.
Ziedaar, de bijzonderste tonen die speciaal kunnen gelden als onderscheidende kentekens van de Belgische Waterslager (Antwerps ras).
Van schokkel, lach- of tjokkentonen willen wij hier niet spreken, ten minsten niet onderscheidend kenningsteken, daar die toeren te weinig als algemeen kunnen worden aangehaald en zowel bij de andere rassen worden aangetroffen als bij de Antwerpse vogel.
We willen echter wel de aandacht erop inroepen dat de slagen van de echte Belgische Waterslager, langzaam en melodieus voortgebracht, als een zijner hoofdeigenschappen en kenmerken geldt en hem onder de schoonste en beste zangkanaries doet rangschikken.
Nu een woord over de fouten.
Deze zijn, evenals bij de andere zangvogels onaangename, soms gehoorkwetsende tonen, des te meer uitkomend naarmate de vogel, die ze brengt, zwaarder van orgaan is.
De fouten veranderen van aard en gehalte net als de waardezangstukken zich met de tijd wijzigen.
Tegenwoordig zijn het de zogenaamde Tjip en Tjee, die haast algemeen het gezang onzer vogels in zekere zin ontsieren.
Zo algemeen zijn die betreurenswaardige fouten in de huidige kanariezang waar te nemen, dat wij ze, « humoristisch », nationale fouten heten.
Zoals gezegd, zijn het merendeel der vogels met een min of meer schrille ophaal naast de twee laatstgenoemde fouten behept.
Opmerkelijk is het, dat ook de Harzerliefhebbers zich te beklagen hebben over de ophaal, doch wij waterslagers zijn in dat opzicht veel minder kieskeurig dan de harzers, omdat wij weten dat door het weren en onderdrukken dezer fout wij ook veel goeds zouden kunnen doen teloor gaan, zoals 't de Harzerliefhebbers is gegaan bij het heftig streven naar algehele reinheid; zodat wij ten laatste een weinig beduidend gebimmel waarover zich zovele Harzerliefhebbers, vooral zij die de glansperiode der Trutische vogels kenden, te huidige dage zo bitter beklagen.
En dan toch veel liever een voltonig en rijk lied met een paar minderwaardige toontjes en een minder aangenaam ophaaltje, dan een toerenarm lied dat zogezegd rein is.
Wij Belgen houden veel van een rijk melodieus en krachtig gezang, maar verafschuwen het eentonige en miezerige gepiep.
We zijn desnoods heel toegevend en vergevensgezind voor mensen, hoe zouden wij een vogeltje dan niet vergeven als het al eens een foutje zingt.
Welk mens is zo volmaakt dat hij nooit zich van een fout te beschuldigen heeft?
Zou het dan niet passen dat de sterke, met rede en verstand begaafde mens, zich grootmoedig en toegevend tone voor het zwakke redeloze schepsel?
laat het dan ook een kanarievogel wezen !
Hoe dichter wij tot de volmaaktheid kunnen reiken, hoe meer reine vreugde en zelfvoldoening wij zullen smaken; maar van het betrachten der volmaaktheid tot het bereiken derzelve ligt nog - o hoe dikwijls - veel weg af te leggen.
Maar, terzake, want we zijn ongemerkt van kanariezang op hef gebied der wijsbegeerte versukkeld en filosopheren of zedepreken past nu eenmaal toch niet aan een kanarist.
Keren wij dan maar weer spoedig tot de Mechelse Zang kanarie terug want 't is aan hem nu weer eens de beurt.
In hoofdzaak onderscheidt hij zich van de Belgische Waterslager door het sneller tempo in zijn gezang.
Klokkende waterslag heeft hij weinig.
Bollende waterslag brengt hij veel, doch sterk lopend en snel, maar zéér diep en welluidend.
Vele dezer zangers hebben rollende waterslag, of liever, waterroltoer, die op zichzelf hoogst te waarderen is.
Hun soeten zijn kort en licht, doch zéér zacht en uiterst welluidend en aangenaam om te horen.
Toen wij het gedacht opvatten de twee in kwestie zijnde stammen vergelijkend te beschrijven, vestigden wij onze aandacht zowel op de hoedanigheden die zij gemeen hebben als op de trekken en zangeigenschappen waarin zij bepaald met elkaar verschillen en 't viel ons ten zeerste op dat de Mechelse zangkanarie om zo te zeggen geen « chor » brengt; zangstuk dat als glansstuk bij de Belgische Waterslager is waar te nemen.
De Mechelse zang kanarie brengt wél « knar ».
Deze is over 't algemeen zachter en schoner dan in de Antwerpse vogel.
De Mechelse zangkanarie heeft op de Antwerpse, of beter, Belgische Waterslager nog dit voor, dat hij wonderschone « Woettonen » brengt.
Deze zijn, als ze schoon zwellend worden voorgedragen, onbetaalbaar; ja, ze evenaren alsdan in waarde wél de klokkende Waterslag.
Voeg daarbij op het actief van de Mechelse zangkanarie de prachtige « tjonken », een zangstuk dat bij de Belgische Waterslager vandaag, en dat reeds verscheidene jaren, gans faalt.
Niet alle Mechelse Zangkanaries brengen de hier bedoelde edele tjonken.
De meeste brengen ze op die manier en in dien aard, dat ze beter met de naam van « Staaltonen » verdienen benaamd worden.
Tjonken en Staaltonen zijn nog veel van elkaar verschillende tonen, alhoewel menigeen er hetzelfde door verstaat.
Tjonken zijn echter véél prachtiger dan staaltonen; zij komen meer uit de borst, hebben door het aanwezige van de «j» iets mals en verleidelijks aan zich en worden meer gerokken voorgedragen dan onze staaltonen.
De Mechelse Zangkanarie brengt ruim zoveel fluiten en fluitenrol als de Belg. Watersl. en wat meer is, hij brengt ze zéér schoon.
Het mag hem als een hoofdhoedanigheid worden ten goede geduid dat hij als aanvangstoon (als opgang) een tot 4 à 5 maal herhaald langgerokken « piet » brengt.
De Mechelse Zang kanaries hebben ook bijzonder veel beltonen, zoveel zelfs, dat zij het merendeel hunner toeren in bellende vorm voordragen.
Daarenboven is de Mechelse vogel kwistiger met rollen en dit komt hieruit voort dat de Mechelse kwekers veel kruisen met Saksische vogels.
Voor wat de fouten betreft kan hij met de vogel van het Antwerpse ras worden gelijk gesteld, met dit verschil nochtans, dat daar hij lichter van stem is, zijn fouten ook minder merkbaar doorkomen.
Ziedaar een beknopt overzicht der twee stammen.
Moest het nodig schijnen, zo willen wij meer in bijzonderheden treden. Hetgeen voorgaat bewijst dat de Belgische Waterslagers en de Mechelse Zangkanaries uit één ras afstammen, doch, door verschillende richtingen te volgen, ook verschillende zang is ontstaan en alzo eigenlijk twee stammen vormen; juist als bij de Harzervogels de Trutse en de Seifertse stammen bestonden die nochtans beide Harzervogels zijn.
Sedert jaren reeds hebben de Antwerpse en Mechelse kwekers gepoogd, door het kruisen der twee stammen, de tonen van de ene in de andere over te kweken, maar de verhoopte resultaten verkreeg men niet.
De pogingen waren zeker heel loffelijk doch de uitslagen loonden ze geenszins, want na een paar jaren bleef van de betrachte tonen niets meer over.
Een enkele kweker gelukte het de Woeten in zijn Waterslagers « over te leren », niet « over te kweken », want 't was door het gebruiken van een Mechelse vogel, met zéér schone Woeten, als voorzanger, dat de heer W. Keuncks op een paar dozijn jonge vogels er twee of drie bekwam die de Woeten brachten zonder de grove fouten van de leermeester over te nemen.
Al de overige jonge vogels door die Mechelse vogel aangeleerd, moest hij spoedig van de enkele goede Woeters verwijderen omdat zij zoveel en zulke grove fouten brachten.
Integendeel zijn in Mechelen reeds menigvuldige kruisingen met Antwerpse of St.-Niklaase vogels beproefd en wel met betrekkelijk gewenst resultaat.
De kwekers der Dijlestad bereikten die gunstige uitslagen door meerdere jaren achter elkaar zich verse kweekvogels in Antwerpen of St.-Niklaas aan te schaffen en met taai geduld, jaren achtereen, hun kruisingen door te drijven tot eindelijk hun moeite beloond werd.
Dit strekt hen tot ere.
Van de. Antwerpse kwekers kunnen wij echter deze vererende getuigenis niet afleggen.
Bij onze weten heeft niet één hunner ooit meer dan twee jaren zijn kruisingsproeven voortgezet en wellicht is daar de oorzaak van hun mislukken te zoeken.
Wanneer de Mechelaars de produkten hunner gelukte kruisingen ten gehore brachten, bleek nochtans dat bijna geen toon noch stroof van het gewoon lied de Mechelse vogels meer waar te nemen viel, zodat er in de plaats van een zangkoppeling der twee stammen - wat eigenlijk het nagestreefde doel was - nog slechts een kruiseling met Antwerpse zangrichting was overgebleven.
Hieruit blijkt dus wel dat het voordeel niet te Mechelen maar wel te Antwerpen te zoeken is.
Zo zal stilaan de ene stam voor de andere moeten plaats ruimen, al naar gelang de ene in waarde, de andere overvleugelen zal.
Mechelse Zangkanaries en Belgische Waterslagers vormden dus van ouds een ras, maar splitsten zich in den loop des tijds in twee wel afgetekende stammen, verschillend in zangrichting en klankbeeld.
Alhoewel wij tot nu toe niet op degelijke uitkomsten hebben kunnen wijzen, beschouwen wij, Antwerpenaars, toch de mogelijkheid « een gunstige uitslag te bewerkstelligen ».
Wij dienen daarom met meer taai geduld en ja, wel wat methodischer door te werken en geen kosten te ontzien.
Bekomen wij géén succes in twee of drie jaar, zetten wij onze proeven dan vier, vijf of zes jaar voort en zeker moeten wij dan lukken!
De terugslag moet zich eindelijk toch openbaren !
Wanneer is dan toch de naam « Belgische Waterslager » aan onze vogel gegeven?
Ten jare 1903 had in Zierikzee een Internationale pluimveetentoonstelling plaats.
Een ieveraar voor die tentoonstelling, de heer Hoogerheyde, Sigarenfabrikant te Zierikzee en vriend van B. Peleman, nodigde deze speciaal uit om er enige zijner vogels tentoon te stellen.
Bij de invulling van het inschrijvingsbulletijn gaf bedoelde liefhebber op: « Antwerpse Waterslager », naam die hij passender achtte dan Mechelse Zang kanarie.
In het verslag over die tentoonstelling werd onze zanger dan « Waterslager » genoemd.
Kort nadien werd het Waterslagerssport meer dan voordien georganiseerd.
Over onze vogel werden in vakbladen van Holland en België artikels geschreven en zo onze vogel meer bekend gemaakt.
Intussen was de Belgische Federatie ontstaan en op de tweede jaarvergadering dezer grote vereniging, gehouden in «De Graanmaat» te St.-Niklaas, kwamen de Belgische kwekers overeen onze vogel voortaan met de naam « Belgische Waterslager » te bestempelen.
Deze naam bevredigde al de liefhebbers der verschillende Belgische kweekcentrums als de schoonste en passendste naam die men onze vogel geven kan.
H. THIJS - 1912
Bron: Belgische Federatie van Kanarieliefhebbers
IN DE KEUKEN VAN … PAUL KWAST TE BALK
Op zijn zeventiende al vogelliefhebber, begonnen met kneutjes.
Later is Paul Kwast altijd de harzerkanarie trouw gebleven.
Toch heeft hij ook kleurkanaries gefokt met de bedoeling een stam zangkleur op te bouwen.
Destijds met agaten. Keurmeester Maarten Weijling geloofde destijds heilig in zangkleur en gaf dat ook aan in zijn standaardwerk over de kweek van zangkanaries.
Helaas is dit in de praktijk nooit echt van de grond gekomen, behalve met witte zangers.
Ooit Als geboren Harlinger is de Fries Paul Kwast een groot gedeelte van zijn werkbaar leven brandweerman geweest op vlieghaven Schiphol.
Na zijn pensionering, op 56 jarige leeftijd trok hij met vrouw Giny terug naar zijn Friese roots.
In het schilderachtige dorp Balk is hij toen neergestreken en heeft zich toen weer verder toe kunnen leggen op zijn twee hobbies: schilderen en harzerkanaries kweken.
Al in 1937 hield Paul Kwast zangkanaries.
In de oorlogsjaren had hij weliswaar zelf geen vogels meer, maar verzorgde hij de harzers van een vriend: bij gebrek aan zaden werden de vogels tijdens de oorlogsjaren in leven gehouden met weiting.
Toen hij te Amsterdam woonde werden de harzers op zolder gehuisvest terwijl in de huiskamer gefokt werd in een mooi 16-delig blok broedkooien; onder de broedkooien bevond zich, iets naar voren uitstekend, de babyvlucht.
Het zaad uit de broedkooien viel dan netjes naar beneden in het vluchtje.
In een krantenartikel uit die tijd staat Paul met eega, twee jonge kinderen en de hele batterij harzerkanaries in de woonkamer.
In het Friese Balk beschikt hij over een broedafdeling in de garage waaraan aangesloten een mooie kleine buitenvolière waar de vogels beschikken over ruimte, licht en lucht.
De afgelopen jaren wordt er met acht poppen gefokt.
In totaal worden er zo’n veertig jongen op stok gebracht.
In de regio worden helaas slechts door weinig liefhebbers zangkanaries gehouden en gefokt.
Dat betekent dat het wedstrijdgebeuren niet al te veel voorstelt.
Op de onderlinge van de vereniging in Balk worden door drie liefhebbers harzers ingezonden.
Deze vereniging bestaat inmiddels tien jaar, waarvan Paul tot ‘ jaar geleden voorzitter was.
De vereniging telt 36 leden.
Helaas slechts enkele liefhebbers die de gefokte vogels verder spelen dan enkel de onderlinge show te Balk.
De onderlinge show wordt samen met de vereniging uit Koudum gehouden.
Om het jaar wordt de wedstrijd door de Balkse vereniging georganiseerd.
Vermeldenswaard is dat deze jonge vereniging in haar korte bestaan inmiddels twee keer de gewestelijke show van Gewest 1 heeft georganiseerd.
De laatste jaren worden er niet zoveel harzers meer gefokt. De kwaliteit is echter beter dan ooit.
Kwaliteit
Op mijn vraag hoe het komt dat de kwaliteit nog steeds verbetert terwijl het aantal harzerliefhebbers afneemt antwoordt Paul dat het lied met name verbeterd is omdat de vogels minder fouten laten horen.
Het lied is dus in principe veel vloeiender geworden.
Bij de harzerkanarie wordt het lied, door de kenner, onderverdeeld in een aantal toeren.
Voor de leek zijn deze bijzonder moeilijk te onderscheiden. Krijg je uitleg tijdens de zang dan kun je wel de verschillen in de diverse toeren opmerken.
De volgende toeren worden onderscheiden:
- holrol
- knor
- waterrol
- schokkel
- kloek
- holklingel
- fluit
- klingel
- klingelrol.
De waterrol en de schokkel laat de hedendaagse harzer nog slechts sporadisch horen.
De jongere generatie keurmeesters heeft deze toeren waarschijnlijk nog nooit gehoord. De waterrol is door de liefhebbers bewust “weggeselecteerd”.
Het probleem van deze toer was dat deze zich vaak vermengde met andere toeren waardoor deze minder zuiver waren.
De “koller”, een toer die zo’n honderd jaar geleden nog volop te horen was is inmiddels helemaal uit het repertoire verdwenen.
Mogelijk zijn gedeelten van deze toer in een ander stuk van het harzerlied opgenomen.
Inmiddels is de fokkerij reeds dermate gespecialiseerd dat harzerliefhebbers inmiddels stammen harzers hebben die kloektoeren laten horen dan wel kloekvrij zijn.
Dat betekent dat het lied weliswaar minder variatie kent, maar daar tegenover weer zuiverder kan zijn.
Probleem blijft echter dat sommige keurmeesters/liefhebbers kloeken horen terwijl die volgens de fokker helemaal niet in het lied van zijn vogels zit.
Volop stof voor discussies dus.
Als liefhebber kun je niet lukraak doorgaan met het blijven doorgaan met familieteelt.
Af en toe moet je nieuw bloed zoeken.
Dat moet dan wel, qua zang, passen bij je eigen stam vogels.
Als keurmeester heb je het voordeel dat je eventuele passende vogels herkent wanneer je ze hoort zingen.
Je kunt dan beter nieuwe vogels inpassen in je eigen stam.
De huidige harzer zingt minder foute toeren.
Vroeger was er bijvoorbeeld veel slecht kloekenwerk.
Door selectie is dat inmiddels weggefokt.
Keurmeester
In 1963 slaagde Paul Kwast voor de opleiding tot harzerkeurmeester.
Zijn bestuurlijke kwaliteiten werden binnen de Keurmeestersvereniging blijkbaar al vroeg opgemerkt want in 1964 trad hij al toe tot het Bestuur en werd meteen voorzitter van de Keurmeestersvereniging.
Een functie die Paul vierentwintig jaar bekleedde.
In totaal heeft hij zo’n drieëndertig jaar zangkanaries gekeurd.
Toen is hij om gezondheidsredenen met keuren gestopt.
Schrijver
Toen Paul met pensioen ging begon hij aan het schrijven van een boek over harzerkanaries dat in 1976 is uitgegeven.
De afgelopen jaren is de tekst van dit boek grondig herschreven.
Sinds juli wordt deze “herdruk” van het harzerboek in gedeelten gepubliceerd in Vogelvreugd.
Daarnaast heeft hij destijds enkele boekjes geschreven over lijsters, over astrilden en over amadines.
Vanaf 1960 tot maart 1992 was Paul Kwast namelijk hoofdredacteur van het Bondsorgaan van de A.N.B.v.V, Vogelvreugd.
Toen hield hij het voor gezien na een zakelijk conflict met ondergetekende, destijds penningmeester van de Bond.
In het voorwoord gaf Paul vaak uiting van zijn liefde voor de natuur, in het bijzonder die van het waterrijke Friesland.
De C.O.M.
In de tijd dat Paul nog op Schiphol werkte werd hij door de Bond benoemd tot convoyeur voor de COM-show.
De convoyeur verzorgt de inname, het transport en het uitkooien van de vogels die voor een COM-show worden ingeschreven.
Tijdens de show zijn de convoyeurs verantwoordelijk voor de verzorging en de voeding van de vogels van de organisatie door wie zij worden uitgezonden.
Als personeelslid van Schiphol kreeg hij destijds korting op vliegreizen.
En dat hadden ze bij de Bond blijkbaar al snel in de gaten.
Tot 1990 vervulde hij deze functie binnen de A.N.B.v.V., vanaf 1982 tevens als bestuurslid van de C.O.M.-federatie met de portefeuille zangkanaries.
In totaal werd de functie van convoyeur dertien jaar bekleed.
Een prachtige baan omdat de diverse convoyeurs uit de tientallen landen een echte grote gezellige familie vormen die jaarlijks zo’n drie weken met elkaar optrekt.
Besluit
Als je meer dan zestig jaar vogels hebt en houdt en al sinds meer dan veertig jaar allerlei bestuursfuncties hebt bekleed, kun je hier wel een boek over schrijven.
Dat heeft Paul Kwast inderdaad gedaan.
Niet perse over z’n eigen hebben en houden, maar over de Algemene Nederlandse Bond van Vogelhouders.
Ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van onze Bond schreef hij het jubileumboek: “De Bond over de jaren 1919 – 1993”.
Een prachtig stuk geschiedenis over de vogelsport binnen onze Organisatie.
Bron:Vogelvreugd A.N.B.v.V.
IN DE KEUKEN VAN ..........GERRIT FRANK TE KAMPERVEEN
In de IJsseldelta, vlak bij de Overijsselse stad Kampen ligt Kamperveen.Een gehucht, gelegen aan de dijk langs de IJssel.
Hier woont, in een schitterend gelegen woonboerderij met ruim uitzicht op de IJsseldelta, Gerrit Frank.
Gerrit is binnen de Algemene Nederlandse Bond van Vogelhouders een bekende verschijning.
In de eerste plaats als waterslagerliefhebber, in de tweede plaats als schrijver van allerlei artikelen in Vogelvreugd.
Begin 2002 werd Gerrit nog gehuldigd vanwege zijn 50-jarig lidmaatschap van de A.N.B.v.V.
Al die jaren heeft hij waterslagers gefokt en is hij lid geweest van de Kamper vogelvereniging "Vogelweelde", waarvan veertig jaar in een bestuursfunctie.
Van jongsaf is Gerrit Frank besmet geweest met het vogelvirus.
Grootvader van moederszijde fokte harzers en was in 1923 een der oprichters van de Kamper vogelvereniging.
Vader Frank heeft ook harzers gefokt.
Het is dan ook niet vreemd dat Frank in de vogelsport terechtgekomen is.
In de oorlog zat Gerrit Frank op de HBS te Kampen.
Daar kreeg hij in de tweede klas biologieles van dr. C.G.B. ten Kate.
Ten Kate was destijds een zeer gerespecteerd ornitholoog en hij is de medeschrijver van de boekenreeks "De Nederlandse vogels", destijds hét standaardwerk op het gebied van de inheemse vogels.
In de tweede klas werd veel aandacht besteed aan, je raadt het al, de Nederlandse vogels.
Je kon een prijs winnen wanneer je 100 soorten kende op een repetitie.
Gerrit Frank was de zo'n leerling die alle honderd vogels herkende.
Toen Frank in '50 het leger verliet kwam hij via een oom in aanraking met kleurkanaries: roodisabellen, roodbronzen en roodagaten.
Als eerste vogels werden enkele roodfactorige kleurkanaries gekocht en enkele waterslagers.
In 1951 werd met waterslagers begonnen welke sindsdien huize Frank nooit meer verlaten hebben.
Momenteel wordt gefokt met zestien popjes.
Meestal paarbroed, maar ook wisselbroed.
Per jaar worden 70-80 jonge vogels gefokt.
Voldoende voor een mooi wedstrijdseizoen.
De waterslagers zijn gehuisvest is een verbouwd schuurtje waar de vogels een schitterend uitzicht hebben op de polder.
Elk jaar wordt deelgenomen aan de Onderlinge vogelshow, de Gewestshow van Gewest I en de Speciaalclubwedstrijd te Rijssen.
Vaak gaat hij hier naar toe met collegafokker Harrie Schreijen.
Deze speelt elk jaar nog mee aan de waterslagertop op de Bondskampioen.
"We proberen elk om elkaar weer af te troeven, maar als we elkaar kunnen helpen met vogels, dan doen we dat.
Met gesloten beurs.
Liefhebbers dus.
Onderwijs.
Zijn werkzame leven startte te Urk waar Gerrit Frank als onderwijzer begon op een basisschool.
Van 1964 tot 1988 was hij directeur van een scholengemeenschap voor voortgezet onderwijs te Kampen die zo'n vijfhonderd leerlingen telde.
In die school zat ook ooit een dependance van het Oecologisch Instituut ( momenteel in Heteren gevestigd).
Hier werd allerlei onderzoek gedaan naar allerlei dierkundige onderwerpen, waaronder vogels.
Oecologie bestudeert de invloed van de omgeving op een organisme en omgekeerd.
Dierkunde, en met name vogelkunde genoot de bijzondere interesse van Gerrit Frank.
En dat vlakbij in zijn eigen school…. "Je rolt er in, je steekt er heel veel op, je gaat met de mensen op stap".
Zo kom je van het een in het ander.
Frank heeft zich door studies en cursussen verder bekwaamd in biologie, ecologie en ornithologie, de leer van de vogels.
En met name in de passerinessoorten van bos en moeras.
In de eerste plaats om veel vogelkennis op te doen. In de tweede plaats als waterslagerliefhebber om zoveel mogelijk over de vogelzang te weten te komen en over de inwendige bouw van het zangorgaan.
In de derde plaats omdat hij erg veel interesse had in de zanger bij uitstek, de nachtegaal (Luscinia luscinia). Luscinia betekent "eenoog". Een naam die het vogeltje gekregen heeft omdat hij de toeschouwer met één oog scherp in de gaten hield.
Zijn brede interesse in Europese vogels valt ook af te leiden uit het werkkamertje: een grote wand met meer dan duizend boeken over vogels.
Populaire vogelboeken, maar ook standaardwerken voor ornithologen.
Op school had hij een verzameling van meer dan driehonderd geprepareerde Nederlandse vogels, waaronder veel watervogels.
Deze collectie ging echter verloren toen de school waar de collectie was ondergebracht, totaal door brand verwoest werd in het jaar 1972.
Vogels vangen
Al vanaf zijn HBS periode tijdens de oorlogsjaren is Gerrit een door de Overheid erkend vogelvanger.
Dat betekent dat hij, met toestemming van de overheid, allerlei vogels vangt en ringt en allerlei zaken registreert.
In de beginjaren onder supervisie van Ten Kate.
Het vangen en ringen van vogels valt onder het Vogeltrekstation Arnhem.
Om ringer te worden moest je zo'n 50 vogels herkennen en kunnen benoemen.
En dat waren niet de gemakkelijkste.
Waarom vogels vangen en ringen?
Het ringen van de vogels dient om een aantal zaken te onderzoeken:
- welke trekroute volgen trekvogels op hun weg van en naar de overwinterings/overzomeringsplaatsen?
- Hoe snel verplaatsen de diverse trekvogelsoorten zich per dag?
- Hoe oud worden onze vogels?
- Hoe groot is de gebiedstrouw van de vogels?
- In welke perioden vindt de trek plaats; wanneer bevinden zich de vogels bijvoorbeeld in Zuid-Europa, in Noord of zelfs Zuid Afrika?
- Hoe trouw keert een vogel terug.
De vogels worden gewogen en gemeten.
Er wordt vastgesteld of het een mannetje dan wel een popje betreft.
Dit gebeurt vaak aan de hand van de vleugelmaat; zo betekent een lengte van de achtste grote slagpen (P8) van meer dan 76 mm dat een roodborst perse een mannetje is, terwijl een vleugellengte korter dan 67 mm een zekere pop is.
Daartussen is het een twijfelgeval.
Bij de staartmees is de lengte van de lange staartpennen een indicatie voor het geslacht.
De leeftijd wordt geschat (onder andere aan de kleur en ontwikkeling van de vleugels).
Verder worden gemeten de vleugelmaat, P8 (lengte van de achtste grote slagpen), er wordt gecontroleerd op de eventuele aanwezigheid van parasieten.
De lengte van het loopbeen wordt vastgesteld.
Het gewicht wordt vastgesteld op tienden van grammen.
Zo weegt een goudhaantje slechts vier tot vijf gram.
De kleine karekiet 13-18 gram.
Een merel 96 tot 120 gram.
Een hele vette zelfs 140 tot 150 gram!
Met de gegevens kan allerlei onderzoek worden gedaan en kunnen allerlei interessante zaken worden vastgesteld.
De roodborst die wij bijvoorbeeld 's winters in onze tuinen kunnen waarnemen zijn doorgaans Russische vogels.
De roodborst die we in de zomer in de tuin kunnen aantreffen, overwintert in Zuid Engeland!
Terugmeldingen van vogels leveren heel interessante resultaten op. Zo werd een grutto die rond Kamperveen was gevangen en geringd, teruggemeld uit het Afrikaanse Senegal.
Een Kleine Karekiet, in natuurreservaat Kamperhoek gevangen, werd teruggemeld uit het Afrikaanse Mali.
'n Half uur voor zonsopgang worden de Japanse mistnetten gespannen over een lengte van zo'n 100 meter.
Er wordt telkens met vaste opstellingen gevangen.
In de periode van medio april tot begin augustus wordt zo de broedpopulatie geïnventariseerd.
In die periode worden dan zo'n 1200 tot 1300 vogels gevangen en geïnventariseerd.
Het levert enorm veel informatie op over de leefwijze van de inheemse vogels in een bepaald broedgebied.
Heb je dan op een bepaald moment een nachtegaal gevangen die volgens de ring zes of zeven jaar oud is, dan bekijk je zo'n teer vogeltje en realiseer je je dat het diertje in zijn leventje al zo'n tien tot veertien keer over de Sahara heeft gevlogen.
Heen en terug elke keer 1400 kg o z'n smalst!!!
De prestaties van Gerrit zijn echter ook indrukwekkend te noemen: in zijn vangersloopbaan heeft hij namelijk meer dan 100.000 vogels door zijn handen laten gaan.
Variërend van de kleinste Cetti zanger tot de grootste, de zwaan.
ANBvV
Binnen onze Bond heeft Gerrit Frank in al die jaren al heel wat functies bekleed.
Bijvoorbeeld in Gewest 1 en als zodanig naar het Bondsbestuur (periode Bos en Bakermans).
Ofschoon hij ooit de opleiding (lichting Nagel) tot waterslagerkeurmeester heeft gevolgd (bij keurmeesters Konkelaar en Jochemse) heeft hij nooit een examen afgelegd.
Als protestants christelijke gold de zondag als rustdag.
Het keurmeestersexamen moest echter op zondag worden afgelegd.
De zaterdag was geen optie.
Enige soepelheid was in die jaren nog onbekend binnen onze organisatie.
Vandaar dat de principiële Frank afhaakte (en nooit meer "aanhaakte").
In die beginjaren vijftig had de opleiding ooit iets romantisch.
Zo was leermeester Frits Konkelaar werkzaam bij het spoor (zoals veel vogelliefhebbers!).
Dan werd er s' avonds op de deur geklopt en verscheen de leermeester bij Frank op de stoep en werden de waterslagers afgeluisterd door de aspirant en door Konkelaar.
Schrijven
De brede belangstelling van Gerrit Frank voor vogels is ook binnen onze organisatie niet onopgemerkt gebleven.
In de loop van zo'n vijftig jaar heeft hij vele artikelen geschreven over vogels.
Artikelen over waterslagers, over Europese vogels, over de fysiologie van onze vogel. Maar ook stukjes over tropische vogels.
Artikelen over niet de gemakkelijkste onderwerpen worden op een dusdanige manier geschreven dat ze voor een leek op ornithologisch gebied goed te lezen zijn.
Zijn auteurscarrière begon bij hoofdredacteur Hoogstrate, die later opgevolgd werd door Paul Kwast.
Vervolgens "onder" hoofdredacteur Harrie van der Linden en momenteel in samenwerking met ondergetekende.
Brede belangstelling.
Als vogelliefhebber beperkte Frank zich niet alleen tot waterslagers.
Vele jaren heeft hij exoten gefokt.
Dan werden in oktober de exoten in de broedkooien geplaatst die vervolgens in februari plaats maakten voor de waterslagers.
Er worden allerlei soorten Australische prachtvinken gefokt: spitsstaartamadines, gordelgrasvinken, binsenastrilden en rijstvogels.
Maar ook valkparkieten en roodrugparkieten.
Al die jaren heeft hij ook sierduiven gehouden: onder andere Weense middelsnavelige en Portugese tuimelaars en lachduiven.
En Hollandse krielkippen.
Een brede interesse op siervogelgebied dus.
Ook de heemkunde genoot de belangstelling van Gerrit Frank: de streek van de IIsseldelta; de taal in de streek rond Kampen.
Daarnaast wordt hij ook nog vaak gevraagd voor het vertellen of voorlezen van verhalen voor groepen geïnteresseerden.
Of voor een lezing over de bezetting tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Vele malen nam Gerrit zitting in actiegroepen, bijvoorbeeld de actiegroep tegen een energiecentrale op het Kampereiland begin 70per jaren (met succes afgesloten).
De Stichting promotie Kamper ui-dagen.
Ziedaar, het portret van een kleurrijk vogelliefhebber in de breedste zin van het woord.
Henk Branje